Van zijspan tot automobiel. (1922 - 1931)
William Lyons poseert hier op zijn Harley Davidson, waarop hij als verwoed
motorracer vele wedstrijden reed.
De oprichting van "Swallow Side Car Company" geschiedde in 1922 door William
Lyons en William Walmsley in de Engelse plaats Blackpool. In 1926 werd een groot
gebouw elders in Blackpool door de vader van William Walmsley (Tom) gekocht
waar eerdere 3 kleine ontstane fabriekjes werden samengevoegd tot 1 grote.
Hiermee werden de activiteiten uitgebreid en de nieuwe fabriek kreeg de naam
"Swallow Side Car & Coach Building Company". Met de komst van deze nieuwe
fabriek was het bedrijf van plan ook carrosserieën voor automobielen te gaan
bouwen. Begin 1927 begon de fabriek met de bouw van de eerste Austin Swallow
Seven. Dit was een tweezitter met een houten carrosserie bedekt met aluminium
plaatwerk. Austin zelf bouwde al sinds 1922 de Seven, een vierpersoons auto.
De productie van de Sevens werd opgevoerd naar 20 per week en ook werd de
bouw van saloon uitvoeringen gestart. Dit hogere aantal maakte het onvermijdelijk
dat het bedrijf moest verhuizen naar een groter complex, en doordat de
autoindustrie was geconcentreerd in Coventry werd besloten hier de activiteiten
voort te zetten. Bovendien werd het te duur om de chassis steeds naar Blackpool
te vervoeren. Een lege munitiefabriek op een terrein in Coventry werd gevonden
en in november 1928 kon Swallow hier van start.
SS I en SS 2 (1931 - 1936)
Swallow begon in 1931 met de bouw van de carrosserieën voor een grotere
standard, de Ensign 16, een auto met een 2.054 cc grote 6 cylinder zijklepper. Dit
inspireerde Lyons in het bouwen van een eigen auto. Dit werd na wat
tussenstappen uiteindelijk de "SS 1" en voordat deze goed en wel was gebouwd
werd hij in de zomer van 1931 al in een advertentie aangekondigd. De
betekenissen van de naam SS is niet met zekerheid te geven, mogelijk is "Standard
Swallow" en "Swallow Special".
De SS 2 was de kleine uitvoering van de SS 1, maar met een veel
uitgebalanceerdere vormgeving. Ook het interieur had veel overeenkomsten met
de grote SS, lederen stoelen, ramen die konden worden opengedraaid en een
schuifdak. Bovendien was de SS 2 goedkoper dan de SS 1, 210 pond in plaats van
250 pond.
De elegante SS 90 is in 1935 geproduceerd in een aantal van slechts 23 stuks. Deze
had een 6 cilinder 2.5 liter zijklepmotor met een vermogen van 70bhp. De opvolger
was de SS 100 met een 6 cilinder 3.5 liter met een vermogen van 100bhp. Een leuk
detail is dat de SS 90 en de SS 100 vernoemd zijn naar de maximaal verwachte
snelheid van de auto's, 90 mph en 100mph dus. De productie stopte uiteindelijk in
1940.
In 1934 gaf William Walmsley te kennen ontslag te nemen en kort daarna gingen
alle activiteiten over naar een nieuw opgerichte "SS Cars Ltd". William Lyons ging
als voorzitter, president en grootaandeelhouder met dit nieuwe bedrijf naar de
beurs. In 1935 verliet William Walmsley SS Cars en overleed in 1961.
Van SS Jaguar tot en met MK V (1935 - 1951)
Voor de SS 1 en SS 2 werden motoren van Standard gebruikt, maar ondanks de
goede kritieken was William Lyons nog niet tevreden over de prestaties van deze
motoren van Standard. Het zou nog lang duren voor het bedrijf zelf motoren kon
ontwikkelen door gebrek aan geld en de juiste technici. Bovendien was de
overeenkomst met Standard heel gunstig, wat geen reden voor veranderen gaf.
Het optimaliseren van de Standard motor was voorlopig de enige optie.
1935 was het jaar van de introductie van een nieuwe saloon, uitgerust met SU
carburateurs, een verbeterd remsysteem en stuurinrichting. Bij zo'n nieuwe auto
hoorde natuurlijk een nieuwe naam: Dit werd SS Jaguar. Echter, in 1945 verdween
de naam "SS" volledig door de associatie met de gevreesde duitse troepen en werd
het bedrijf omgedoopt in "Jaguar Cars Ltd".
De succesvolle modellen van SS Jaguar konden vanaf 1937 worden voorzien van
een mascotte, de bekende "Leaping Jaguar" Pas vanaf 1957 werd deze Leaper
standaard op alle automobielen gemonteerd.
Tijdens de tweede wereldoorlog bleven ook de fabrieken van SS Cars niet
gespaard voor de bombardementen. Coventry was een van de zwaarst getroffen
steden waarbij zes afdelingen werden verwoest door de Duitse Luftwaffe. De
fabriek was voor en na het bombardement al betrokken bij de oorlogsindustrie,
met name voor vliegtuigonderdelen. Dankzij de activiteiten in de oorlogsindustrie
was de technische afdeling van SS Cars behoorlijk gegroeid en eind 1944 deed zich
de mogelijkheid voor om zelf motoren te gaan bouwen. Standard stopte met de
productie van de 6 cylinder motoren en Lyons kon de machines voor de fabricage
van deze motoren dan ook overnemen.
Hieruit zou de XK motor geboren worden. Deze werd pas in een later stadium
ingezet, omdat er een nieuwe carrosserie op komst was en de productie nog niet
hoog genoeg was. Er werd een tussenmodel geintroduceerd: De MK IV die nog met
de "oude" Standard motor geleverd zou worden. (1945 - 1948)
De XK Jaren (1948 - 1961
De nieuwe XK motor die uiteindelijk tot 1986 zijn dienst in diverse Jaguarmodellen
zou bewijzen werd het eerst toegepast in het Jaguar XK 120 sportmodel. Na de XK
120 volgde de XK 140 en XK 150. Een leuk detail is dat de modelnaam van de XK
120 een samenstelling was uit het type motor en de bewering dat de topsnelheid
van de auto op 120 m/h (193 km/h) lag. Dit bleek zelfs meer dan 200 km/h te zijn.
De modellen XK 120, 140 en 150 waren leverbaar in twee open versies, de
Roadster en de Drophead Coupe. Waarbij de Drophead Coupe wat luxer was met
een houten dashboard en diverse andere houten accenten. En in een gesloten
uitvoering, de Fixed Head Coupe. De XK 150 was onder andere te onderscheiden
door een grotere grille, een panoramische voorruit en een doorlopende
achterbumper. De XK 150 kreeg er eind 1959 een grotere motor bij, de 3.8 liter XK
motor die een jaar eerder al in de MK IX gebruikt werd.
In 1961 werd de XK 150 opgevolgd door de fameuze E-Type. Onder de lange
motorkap lag de XK motor met een cylinderinhoud van 3.8 liter en bracht de auto
tot een snelheid van 150 mp/h (241 km/h).
De Jaguar XK motor was de eerste door Jaguar zelf ontworpen motor.
De XK motor is een 6 cylinder lijnmotor en is ruim 40 jaar in productie geweest.
De motor werd door de jaren heen toegepast in zowel racemodellen als luxueuze
Saloons. Oorspronkelijk werd de XK motor gemaakt in een 4 cylinder 2 liter en een
6 cylinder 3.4 liter uitvoering, maar uiteindelijk is alleen de 3.4 liter in productie
gegaan. Later kwamen er nog andere inhouden. De voor de racerij gebouwde C-
Type en D-Type behaalde diverse overwinningen in onder andere UK, Europa en
Noord America.
In 1964 werd de cylinderinhoud verhoogd naar 4.2 liter en precies 20 jaar na het
debuut van de XK motor (1948) kwam een nieuw type saloon op de markt met
nieuwe stijl en klasse. Het ging om de XJ6 in het jaar 1968 en de productie van deze
saloon met de XK motor bleef lopen tot 1986, de XJ6 Series III.
MK VII t/m MK IX (1951 - 1961)
Zoals eerder gezegd debuteerde de nieuwe XK motor in de XK 120 en was de MK V
met zijn Standard motor slechts een tussenoplossing. In 1950 kon Willam Lyons
dan eindelijk de langverwachte nieuwe luxueuze saloon presenteren. Dit was de
MK VII. Geen logische naam als opvolger voor de MK V, maar Bentley voerde reeds
een model met de naam MK VI en deze modelnaam was dus al bezet.
De traditie van de "Drophead Coupé" werd met deze MK VII gebroken door alleen
een Saloon uitvoering te bouwen. De MK VII was ook alleen leverbaar met een 3,4
liter XK motor met 160 pk. Vanaf begin 1953 werd om de Amerikaanse markt vast
te houden en zelfs uit te breiden besloten de MK VII optioneel met een
automatische versnellingsbak te leveren. In Europa was dit vrij bijzonder, maar
voor de Amerikanen bijna een must. De auto was vanaf eind 1954 ook leverbaar
als een MK VIIM met een gemodificeerde XK motor. Kenmerken waren een iets
hogere topsnelheid, hoger koppel en een beter bezineverbruik. Halverwege 1957
stopte de productie van de MK VII.
Eerder al in oktober 1956 werd de MK VIII voorgesteld, de opvolger van de MK
VIIM. De MK VIII had een wat aangepaste grille waar vanaf nu de Jaguarmascotte
standaard opgemonteerd werd. Deze beroemde Mascotte was eerst alleen als
optie te verkrijgen. Ook bestond de voorruit nu uit 1 geheel, wat de auto een wat
modernere indruk gaf. De prestaties waren door een 210 pk sterke motor
aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de MK VII, de topsnelheid lag nu op ruim
170 km/h en de acceleratie van 0 naar 100 km/h was drie seconden minder
geworden.
De laatste broer van de MK VII werd de MK IX, gepresenteerd in oktober 1958.
Uiterlijk waren er geen verschillen met de MK VIII, maar innerlijk des te meer. Zoals
een 3.8 liter motor en schijfremmen rondom. Door deze 3,8 liter motor werd een
220 pk behaald en een topsnelheid van 180 km/h. Deze MK IX was dan ook de
meest dorstigste Jaguar ooit.
De MK IX werd tot eind 1961 geproduceerd en opgevolgd door de MK X, een heel
andere auto dan zijn voorgangers.
De compacte saloons, deel I (1955 - 1959)
Op de Londonse Motor Show werd in 1955 de "Compact Saloon" gepresenteerd.
Sinds het verdwijnen van de 2,5 ltr MK V had de fabriek het idee dat er een kleinere
en goedkopere saloon gemist werd. Het zou een jongere en wat minder
kapitaalkrachtige groep kunnen aantrekken. De 2.4 was de eerste auto met een
zelfdragende carrosserie en in een later productiestadium werden rondom
schijremmen gebruikt in plaats van trommelremmen.
Pas in 1959 werd voor het model de aanduiding MK I gebruikt, voorheen alleen 2.4
en 3.4 Foto boven is een 2.4 en foto onder is een 3.4. De reden dat er in 1957 ook
een 3.4 motor gebruikt werd was door aandringen van de Amerikaanse markt, die
een grotere motor wenste.
De 3.4 was met een automatische versnellingsbak van Borg Warner leverbaar en
later in 1958 ook de 2.4.
De compacte saloons, deel II (1959 - 1970)
Een van de meest geliefde en bekende Jaguars was wel de MK II die in 1959 op de
markt kwam. Dit model is mede door de bekende "Inspector Morse" zo bekend
geworden.
De meest opvallende veranderingen aan het uiterlijk waren de panoramische voor-
en achterruiten, de veel smallere raamspijlen en de achterste zijruiten die nu
verder dan de deur doorliepen. Hierdoor kreeg de auto aan de binnen- en
buitenkant een veel opener karakter. Aan de voorkant kreeg de auto een andere
grille met een bredere middenspijl en de luchtinlaten waren nu vervangen door
schijnwerpers.
De MK II werd vanaf het begin geleverd met een 2,4 een 3,4 en een 3,8 liter motor.
De 3,8 liter motor kon 220 pk leveren en de auto haalde een top van net boven de
200 km/h en een acceleratie van 0 naar 100 in 8.5 seconden !
In september 1967 werden de modellen 240 en 340 geintroduceerd, de opvolgers
van de MK II. In feite waren het gefacelifte MK II 2.4 en 3.4 modellen. Uiterlijk
waren ze te herkennen aan de smallere voorbumpers en de dummy's die op de
plaats van de mistlampen zaten.
Verder verscheen in 1963 de S-Type en om het aanbod nog ingewikkelder te maken
in 1966 de 420 Saloon. (foto onder) De S-Type was welliswaar gebaseerd op de MK
II, de vormgeving was wezenlijk anders. De voor- en achterkant oogden anders en
ook de daklijn week af. De S-Type was duurder en groter (20cm) dan de MK II en
daardoor voor een ander publiek bestemd.
De 420 was luxueuzer uitgevoerd dan de S-Type en was voorzien van 4.2 liter
motor met drie in plaats van twee carburateurs, goed voor 245 pk en een
topsnelheid van bijna 200 km/h. De voorkant van de 420 liep schuin naar achteren
en deed daardoor sterk denken aan de MK X die in 1961 zijn intrede al had gedaan.
Eind 1966 kreeg de MK X een nieuwe naam: 420G. Het is nooit officieel bevestigd,
maar de toevoeging "G" welke voor "Grand" stond, is gekozen voor de
Amerikaanse dealers. Dit moest duidelijk maken dat de 420 G nog groter en
luxueuzer was dan zijn voorganger, de 420. Ten opzichte van de MK X waren de
veranderingen optisch: Een chromen band langs de zijkant en een iets gewijzigde
grille. Technisch bleef de auto ongewijzigd.
E-Type zescylinders (1961 - 1970)
Na een ontwikkelperiode van 5 jaar werd in 1961 de E-Type geintroduceerd. Eind
1957 begon men met de bouw van een aluminium prototype. Dit prototype kreeg
de naam "E1A" en was korter, smaller en lager dan de uiteindelijke productieauto.
Met dit prototype werd onder andere de nieuwe onafhankelijke achtervering
getest. De nieuwe onafhankelijke wielophanging had als opvallend kenmerk dat
deze compleet was met aandrijfassen, differentieel en remschijven. Dit geheel was
slechts met vier silent blocks aan de carrosserie bevestigd.
De E-type werd in 1964 uitgerust met een 4.2 liter XK motor. Dit blok was compleet
opnieuw ontworpen. Zo werden de vier middelste cylinders dichter bij elkaar
geplaatst en de twee buitenste juist verder weg. Een tweede verbetering was een
volledig gesynchroniseerde vierversnellingsbak en de E-Type kreeg ook een
wisselsstroomdynamo.
Jaguar kwam in maart 1971 met iets nieuws: De E-Type series 3 met een
fenomenale V 12 motor. De onderste foto is een afbeelding van een prototype van
de V12 motor. In tegenstelling tot de XK motor, met twee bovenliggende
nokkenassen, kreeg de V12 één bovenliggende nokkenas per cylinderrij.
De V12 kreeg zg "Flat Head" cylinderkoppen terwijl de XK motor halfronde
verbrandingskamers had.
Anderhalf jaar na de introductie van de E-Type werd de V12 motor ook in de XJ
serie toegepast en heette XJ 12. Bij het ontwerpen van de XJ was hier al rekening
mee gehouden en de motor paste dan ook zonder al te veel aanpassingen. De XJ
serie bestond uit de series I, II en III en is geproduceerd van 1968 tot 1986.
XJ6, XJ12 series I, II en III
Jaguar presenteerde in september 1968 de XJ6 series I. "The finest car ever", zoals
William Lyons de XJ6 aankondigde. Jaguar verving hiermee in één klap het
saloonaanbod, want zoals eerder beschreven was dit aanbod vrij rommelig
geworden door de vele modellen die tegelijk leverbaar waren.
Alleen de 240 en 340 (tot april 1969) en de 420G (tot juni 1970) werden nog naast
de nieuwe XJ gebouwd. De XJ6 kreeg een onafhankelijke achterwielophanging die
ook al bij de E-Type werd toegepast. De carrosserie voor de nieuwe XJ6 werd
aanvankelijk gebouwd om 7 jaar in productie te zijn, het werden er zoals bekend
bijna 20.
De XJ kent vier generaties, de XJ6 Series I, II en III behoren tot de generatie "MK I".
De opvolger van de XJ6, de XJ40, behoort tot de tweede generatie, de "MKII". De XJ6
series I is geproduceerd van 1968 tot 1973, daarna volgde de XJ6 series II van 1973
tot 1979 en de series III van 1979 tot 1986. De series I werd geleverd met de
bekende zes cylinder in lijn XK motor in een 2.8 liter en een 4.2 liter uitvoering.
Vanaf 1975 werd pas een 3,4 liter motor leverbaar die in de Series II werd
toegepast.
In 1972 werd in de Series I de XJ12 gelanceerd. De XJ12 was het laatste model
waarin Sir William Lyons betrokken was. Dat jaar ging William Lyons met pensioen.
De XJ12 kreeg een 5,3 liter V12 motor en was hiermee de snelste 4 zitter ter wereld.
De topsnelheid kwam uit op 225 km/h en van 0 naar 100 km/h werd in 7,5
seconden afgelegd. Van deze XJ12 werden er slechts 3235 stuks gebouwd.
In 1973 was de Series II de opvolger van de series I en viel gelijk op door de
hertekende voorzijde met de naar onder de bumper verplaatste
richtingaanwijzers. Jaguar werd hiertoe gedwongen door de nieuwe regelgeving
over de hoogte van de bumpers.
In 1975 lanceerde Jaguar een van de meest exclusieve modellen uit haar
geschiedenis: Een tweedeurs XJ-C coupé. Van deze coupé werden tot 1978 slechts
8378 exemplaren gemaakt.
In maart 1979 kwam de derde serie van de XJ, de Series III. De series III had
eigenlijk nooit moeten komen, maar door problemen die Jaguar onder British
Leyland had was de series III een tussenoplossing voor de opvolger voor de XJ6, de
XJ40, die in 1986 op de markt kwam.
Om de auto te restylen werd voor het eerst in de geschiedenis een externe
ontwerper ingehuurd, Carrozzeria Pininfarina, één van de beroemdste
designbureaus ter wereld.
De meest opvallende verandering was de verhoogde daklijn achter en de voorste
raamstijl die schuiner was geplaatst en ook de achterlichten waren vernieuwd.
Verder kreeg de motor electronische ontsteking en benzine injectie, waardoor de
auto sneller werd, zuiniger en beter accelereerde.
Er waren voor de series III drie motoren beschikbaar: Twee zes cylinder motoren
van 3,4 liter en 4,2 liter en de V12 5,3 liter. De XJ6 werd nog steeds in grote
aantallen geproduceerd, maar toch was het einde nabij. In 1986 kwam eindelijk zijn
opvolger, de XJ 40 op de markt. En toen in 1987 de laatste XJ6 van de band liep
kwam er ook gelijk een einde aan een grote legende, de XK motor, die Jaguar bijna
40 jaar trouw gediend had.
Copyright © 2010-2023 | Aan de inhoud van deze website kunnen geen rechten worden ontleend. | Last update: 2023 | Statistics
Een overzicht van de jaguargeschiedenis, t/m XJ6 Series III.